Letterlijk betekent ‘bio’ leven, en ‘diversiteit’ verscheidenheid. Biodiversiteit betekent dus ‘veel verschillende levensvormen’. Biodiversiteit gaat dus over àlles wat leeft, of het nu planten zijn, dieren, bacteriën of schimmels. Als die verschillende beestjes en plantjes hebben ook met elkaar te maken. Ze zijn van elkaar afhankelijk.  Alle levensvormen en hun onderlinge relaties noem je een kringloop of ecosysteem. Hier gaat het om eten en gegeten worden. Elke levensvorm of soort is een schakeltje. Hoe meer verschillende schakeltjes er zijn, hoe stabieler het systeem.

Waarom is biodiversiteit belangrijk? 

Biodiversiteit is niet alleen belangrijk voor planten en dieren, maar ook voor mensen. Om als mens prettig te kunnen leven zijn we afhankelijk van biodiversiteit. Een voorbeeld is de opkomst van de eikenprocessierups. Omdat we veel eiken hebben geplant in een omgeving met weinig variatie in plantensoorten  kan de rups ongestoord zijn gang gaan. Als we meer streekeigen planten in de berm laten groeien biedt dat een leefgebied voor roofwespen. Die zijn ongevaarlijk voor mensen, maar zijn  natuurlijke vijanden van de eikenprocessierups. Dus met biodiversiteit zorg je voor natuurlijke plaagbestrijding. Minder overlast door brandharen én minder kosten voor het inhuren van een bedrijf dat de nesten uit de boom zuigt.  

Een ander voorbeeld is de teelt van voedingsgewassen. Ook daar speelt biodiversiteit een rol bij plaagbestrijding. Roofvogels helpen om muizenplagen in graanvelden te voorkomen. En bijen en hommels zijn belangrijk voor bestuiving,  bijvoorbeeld  van fruit. Daarnaast is een grote verscheidenheid aan soorten voor de mens belangrijk voor de ontwikkeling van medicijnen of nieuwe voedselgewassen.  

Het is duidelijk: biodiversiteit is goed voor iedereen!